SCHUURKERK AAN DE ST. CLEMENSDREEF

De Gouden Eeuw (1600-1700) wordt in de geschiedenis wel de tijd van tolerantie en gewetensvrijheid genoemd. Voor de Zuidelijke Nederlanden is het juist een tijd van onderdrukking. Van tolerantie, vooral tegenover het katholicisme, is geen sprake. De Staten Generaal hebben in het huidige Nederland de macht in handen en daarmee wordt ook de protestantse godsdienst als enige erkend. Het katholieke geloof mag niet meer worden uitgeoefend. De kerken worden in beslag genomen en gesloten of in gebruik genomen voor de protestantse eredienst. De overweldigende meerderheid van de bevolking blijft echter trouw aan het katholieke geloof.

Met de vrede van Munster in 1648 wordt vrijwel direct die macht in Brabant door de Protestanten overgenomen, het begin van de Generaliteitsperiode. Ook in Hulsel wordt de kerk gesloten. Het is onduidelijk hoe de parochianen deze eerste periode overbrugd hebben. In het jaar 1672 vallen de Fransen het land binnen en wordt de macht van de Staten Generaal enigszins beknot.

Schutjens (kerkhistoricus) wijdt enkele regels aan de situatie in Hulsel : “In dien tijd van vervolging bleef den katholieken niets anders over dan ter sluik hunne Godsdienst, zoo goed mogelijk, waar te nemen, tot dat de Franschen ons vielen in 1672 en gelegenheid verschaffen een bedehuis bij de oude parochiekerk op te slaan.”

We mogen aannemen dat de parochianen kort daarna een gebouw als bedehuis ingericht zullen hebben.

In de loop van de tijd wordt het “de Hoogmogenden” in de Noordelijke Nederlanden wel duidelijk dat een overgang naar het Protestantisme niet zal gebeuren en kiest men voor een pragmatischer aanpak. Tegen betaling van een jaarlijks bedrag mogen de katholieken een gebouw inrichten tot kerk. In onze contreien is dat meestal een schuur of stal. De buitenkant moet het aanzien van een schuur behouden, maar de binnenkant mag voor de dienst ingericht worden. Voor Hulsel betekent dit, dat de aloude schuurkerk nu een min of meer officiĆ«le status krijgt.

Met het verbieden van het katholieke geloof is het voor de pastoors vrijwel onmogelijk om zich in het openbaar te vertonen. Zij worden gedwongen zich over de grens, in het huidige Belgiƫ, terug te trekken. Om de gelovigen zoveel mogelijk van dienst te kunnen zijn, proberen zij heimelijk in burgerkleding en onder begeleiding, hun parochies te bezoeken.

De parochianen van Hulsel krijgen nieuw onheil over zich heen, als in 1753 hun schuurkerk door brand wordt verwoest. Hoewel de Staten Generaal nog steeds het katholicisme verwerpen, is de omgang daarmee in een ander vaarwater gekomen. Nog in mei van hetzelfde jaar geven de Staten toestemming tot de wederopbouw van de schuurkerk. Er zijn door hen inmiddels richtlijnen opgesteld waar een schuurkerk aan moet voldoen.  Daarin wordt gesteld dat : “Kerkschuren luchtig en ruim moeten zijn, want zeker de zwakke gestellen kunnen er niet tegen als ze (de gebouwen) laag zijn. Vooral gedurende het “zomersaisoen” heersen hier of daar “heete- of rotkoortsen”. Als men “barrierhuijssen, schoolen” enz. groter maakt, dan moet men dat ook maar “consideren” bij de “kerkschueren”.

In een taxatierapport van 14 juni 1760 wordt de schuurkerk omschreven als een pand gedekt met stro.

Helaas heeft men maar kort van het nieuwe Godshuis gebruik kunnen maken, want in 1764 brandt het opnieuw af. De Hulselse parochianen zetten weer hun schouders eronder en een jaar later is de schuurkerk herbouwd. Tot 1821 blijft het zonder onderbreking in gebruik. In dat jaar wordt het verlaten, omdat de vroegere parochiekerk weer hersteld is. Het gebouw is vrij kort daarna afgebroken, want op de kadasterkaart van 1832 staat het niet meer ingetekend.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *